PLATTEGRONDEN EN SPORENSITUATIES
4.1 CENTRUM
Het huidige gebied Rotterdam-Centrum omvat de gebieden het Oude Westen, Cool, het Scheepvaartkwartier, Dijkzigt, de Stadsdriehoek en het CS-kwartier. Aanzienlijk meer dan het oorspronkelijke gebied dat werd gezien als het centrum van Rotterdam.
Geen ander stadsdeel is dan ook zo vaak en veel veranderd als dit stukje Rotterdam, waar dan ook de wortels liggen van deze stad. Van een dam in de Rotte in 1260, naar diezelfde plek nu, ongeveer de kruising Hoogstraat en Binnenrotte, is dat ook de plek waar zich de meeste veranderingen op openbaar vervoersgebied hebben voltrokken.
De eerste behoefte aan openbaar vervoer ontstond primair door de toename van de bevolking, gekoppeld aan de uitdijende stad, die zich vanaf 1850 langzaamaan steeds verder ontwikkelde. Na een groei van zo’n 10.000 inwoners in 1570 naar 160.000 in 1880 begon een bevolkingsexplosie die zou leiden tot meer dan 300.000 inwoners in 1900. De daardoor ontstane mobiliteitsbehoefte resulteerde in zes paardentramlijnen die in de jaren 1879 en 1880 in gebruik werden genomen en vanaf het echte centrum, het Beursplein, uitwaaierden over de stad van toen (Zie ook het hoofdstuk over de ontwikkeling van de paardentram).
Maar ook de invloed van annexaties van buurgemeenten vroeg om meer en betere verbindingen. Tot 1900 werden de gemeenten Cool, Delfshaven, Charlois, Kralingen en delen van Overschie en IJsselmonde toegevoegd aan het gebied van Rotterdam. Zo ontstonden een paardentramlijn naar Hillegersberg en een stoomtramlijn naar Schiedam (1882), net als een stoomtramlijn naar Overschie (1884).
Het stedelijke paardentramnet werd dan ook al snel uitgebreid met lijnen naar het Noordereiland, Kralingen, het tegenwoordige ‘Oude Noorden’ en stoomtramlijnen naar Voorne & Putten en de Hoekschewaard.
Maar het was verre van voldoende. Een andere aanpak was nodig en in 1904, toen het er naar uitzag dat Rotterdam binnen 15 jaar een half miljoen inwoners zou tellen, werd besloten tot invoering van de elektrische tram.
Het centrumgebied bleef de kern van het tramvervoer. Knooppunten als de Beurs, het Van Hogendorpsplein, station Delftsche Poort, het Hofplein en het Oostplein werden tandraderen in het tramvervoer (later aangevuld met steeds meer buslijnen, maar dat valt buiten het bestek van dit boek).
Na demping van een deel van de Oude Haven en de bouw van Plan C in 1890 wijzigde de situatie op het Beursplein aanmerkelijk en kwamen er voornamelijk dubbele en doorgaande sporen waarbij er van de elf kopsporen nog maar één overbleef. Meer veranderde er toen de paardentramlijnen opeenvolgend werden vervangen door elektrische.